Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Johannes 11

Johannes

Index

Hoofdstuk 12

1


 

  Jezus dan kwam zes dagen voor het pascha te Bethanie, daar Lazarus was, die gestorven was geweest, welken Hij opgewekt had uit de doden.  

 

 

-

2


 

  Zij bereidden Hem dan aldaar een avondmaal, en Martha diende; en Lazarus was een van degenen, die met Hem aanzaten.  

 

 

-

3


 

  Maria dan, genomen hebbende een pond zalf van onvervalsten, zeer kostelijken nardus, heeft de voeten van Jezus gezalfd, en met haar haren Zijn voetenafgedroogd; en het huis werd vervuld van den reuk der zalf.  

 

 

-

4


 

  Zo zeide dan een van Zijn discipelen, namelijk Judas, Simons zoon, Iskariot, die Hem verraden zou:  

 

 

-

5


 

  Waarom is deze zalf niet verkocht voor driehonderd penningen, en den armen gegeven?  

 

 

-

6


 

  En dit zeide hij, niet omdat hij bezorgd was voor de armen, maar omdat hij een dief was, en de beurs had, en droeg hetgeen gegeven werd.  

 

 

-

7


 

  Jezus dan zeide: Laat af van haar; zij heeft dit bewaard tegen den dag Mijner begrafenis.  

 

 

-

8


 

  Want de armen hebt gijlieden altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd.  

 

 

-

9


 

  Een grote schare dan der Joden verstond, dat Hij aldaar was; en zij kwamen, niet alleen om Jezus' wil, maar opdat zij ook Lazarus zouden zien, dien Hij uit dedoden opgewekt had.  

 

 

-

10


 

  En de overpriesters beraadslaagden, dat zij ook Lazarus doden zouden.  

 

 

-

11


 

  Want velen van de Joden gingen heen om zijnentwil, en geloofden in Jezus.  

 

 

-

12


 

  Des anderen daags, een grote schare, die tot het feest gekomen was, horende, dat Jezus naar Jeruzalem kwam,  

 

 

-

13


 

  Namen de takken van palmbomen, en gingen uit Hem tegemoet, en riepen: Hosanna! Gezegend is Hij, Die komt in den Naam des Heeren, Hij, Die is deKoning Israels!  

 

 

-

14


 

  En Jezus vond een jongen ezel, en zat daarop, gelijk geschreven is:  

 

 

-

15


 

  Vrees niet, gij dochter Sions, zie, uw Koning komt, zittende op het veulen ener ezelin.  

 

 

-

16


 

  Doch dit verstonden Zijn discipelen in het eerst niet; maar als Jezus verheerlijkt was, toen werden zij indachtig, dat dit van Hem geschreven was, en dat zij Hemdit gedaan hadden.  

 

 

-

17


 

  De schare dan, die met Hem was, getuigde dat Hij Lazarus uit het graf geroepen, en hem uit de doden opgewekt had.  

 

 

-

18


 

  Daarom ging ook de schare Hem tegemoet, overmits zij gehoord had, dat Hij dat teken gedaan had.  

 

 

-

19


 

  De Farizeen dan zeiden onder elkander: Ziet gij wel, dat gij gans niet vordert? Ziet, de gehele wereld gaat Hem na.  

 

 

-

20


 

  En er waren sommige Grieken uit degenen, die opgekomen waren, opdat zij op het feest zouden aanbidden;  

 

 

-

21


 

  Dezen dan gingen tot Filippus, die van Bethsaida in Galilea was, en baden hem, zeggende: Heer, wij wilden Jezus wel zien.  

 

 

-

22


 

  Filippus kwam en zeide het Andreas; en Andreas en Filippus wederom zeiden het Jezus.  

 

 

-

23


 

  Maar Jezus antwoordde hun, zeggende: De ure is gekomen, dat de Zoon des mensen zal verheerlijkt worden.  

 

 

-

24


 

  Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Indien het tarwegraan in de aarde niet valt, en sterft, zo blijft hetzelve alleen; maar indien het sterft, zo brengt het veel vruchtvoort.  

 

 

-

25


 

  Die zijn leven liefheeft, zal hetzelve verliezen; en die zijn leven haat in deze wereld, zal hetzelve bewaren tot het eeuwige leven.  

 

 

-

26


 

  Zo iemand Mij dient, die volge Mij; en waar Ik ben, aldaar zal ook Mijn dienaar zijn. En zo iemand Mij dient, de Vader zal hem eren.  

 

 

-

27


 

  Nu is Mijn ziel ontroerd; en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure! Maar hierom ben Ik in deze ure gekomen.  

 

 

-

28


 

  Vader, verheerlijk Uw Naam. Er kwam dan een stem uit den hemel, zeggende: En Ik heb Hem verheerlijkt, en Ik zal Hem wederom verheerlijken.  

 

 

-

29


 

  De schare dan, die daar stond, en dit hoorde, zeide, dat er een donderslag geschied was. Anderen zeiden: Een engel heeft tot Hem gesproken.  

 

 

-

30


 

  Jezus antwoordde en zeide: Niet om Mijnentwil is deze stem geschied, maar om uwentwil.  

 

 

-

31


 

  Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de overste dezer wereld buiten geworpen worden.  

 

 

-

32


 

  En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken.  

 

 

-

33


 

  (En dit zeide Hij, betekenende, hoedanigen dood Hij sterven zou.)  

 

 

-

34


 

  De schare antwoordde Hem: Wij hebben uit de wet gehoord, dat de Christus blijft in der eeuwigheid; en hoe zegt Gij, dat de Zoon des mensen moet verhoogdworden? Wie is deze Zoon des mensen?  

 

 

-

35


 

  Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleinen tijd is het Licht bij ulieden; wandelt, terwijl gij het Licht hebt, opdat de duisternis u niet bevange. En die in de duisterniswandelt, weet niet, waar hij heengaat.  

 

 

-

36


 

  Terwijl gij het Licht hebt, gelooft in het Licht, opdat gij kinderen des Lichts moogt zijn. Deze dingen sprak Jezus; en weggaande verborg Hij Zich van hen.  

 

 

-

37


 

  En hoewel Hij zovele tekenen voor hen gedaan had, nochtans geloofden zij in Hem niet;  

 

 

-

38


 

  Opdat het woord van Jesaja, den profeet, vervuld werd, dat hij gesproken heeft: Heere, wie heeft onze prediking geloofd, en wien is de arm des Heerengeopenbaard?  

 

 

-

39


 

  Daarom konden zij niet geloven, dewijl Jesaja wederom gezegd heeft:  

 

 

-

40


 

  Hij heeft hun ogen verblind, en hun hart verhard; opdat zij met de ogen niet zien, en met het hart niet verstaan, en zij bekeerd worden, en Ik hen geneze.  

 

 

-

41


 

  Dit zeide Jesaja, toen hij Zijn heerlijkheid zag, en van Hem sprak.  

 

 

-

42


 

  Nochtans geloofden ook zelfs velen uit de oversten in Hem; maar om der Farizeen wil beleden zij het niet; opdat zij uit de synagoge niet zouden geworpenworden.  

 

 

-

43


 

  Want zij hadden de eer der mensen lief, meer dan de eer van God.  

 

 

-

44


 

  En Jezus riep, en zeide: Die in Mij gelooft, gelooft in Mij niet, maar in Dengene, Die Mij gezonden heeft.  

 

 

-

45


 

  En die Mij ziet, die ziet Dengene, Die Mij gezonden heeft.  

 

 

-

46


 

  Ik ben een Licht, in de wereld gekomen, opdat een iegelijk, die in Mij gelooft, in de duisternis niet blijve.  

 

 

-

47


 

  En indien iemand Mijn woorden gehoord, en niet geloofd zal hebben, Ik oordeel hem niet; want Ik ben niet gekomen, opdat Ik de wereld oordele, maar opdatIk de wereld zalig make.  

 

 

-

48


 

  Die Mij verwerpt, en Mijn woorden niet ontvangt, heeft, die hem oordeelt; het woord, dat Ik gesproken heb, dat zal hem oordelen ten laatsten dage.  

 

 

-

49


 

  Want Ik heb uit Mijzelven niet gesproken; maar de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Mij een gebod gegeven, wat Ik zeggen zal, en wat Ik spreken zal.  

 

 

-

50


 

  En Ik weet, dat Zijn gebod het eeuwige leven is. Hetgeen Ik dan spreek, dat spreek Ik alzo, gelijk Mij de Vader gezegd heeft.   

 

 

-

Johannes 13

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: