Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Markus 4

Markus

Index

Hoofdstuk 5

1


 

  En zij kwamen over op de andere zijde der zee, in het land der Gadarenen.  

 

 

-

2


 

  En zo Hij uit het schip gegaan was, terstond ontmoette Hem, uit de graven, een mens met een onreinen geest;  

 

 

-

3


 

  Dewelke zijn woning in de graven had, en niemand kon hem binden, ook zelfs niet met ketenen.  

 

 

-

4


 

  Want hij was menigmaal met boeien en ketenen gebonden geweest, en de ketenen waren van hem in stukken getrokken, en de boeien verbrijzeld, en niemandwas machtig om hem te temmen.  

 

 

-

5


 

  En hij was altijd, nacht en dag, op de bergen en in de graven, roepende en slaande zichzelven met stenen.  

 

 

-

6


 

  Als hij nu Jezus van verre zag, liep hij toe, en aanbad Hem.  

 

 

-

7


 

  En met een grote stem roepende, zeide hij: Wat heb ik met U te doen, Jezus, Gij Zone Gods, des Allerhoogsten? Ik bezweer U bij God, dat Gij mij niet pijnigt!  

 

 

-

8


 

  (Want Hij zeide tot hem: Gij onreine geest, ga uit van den mens!)  

 

 

-

9


 

  En Hij vraagde hem: Welke is uw naam? En hij antwoordde, zeggende: Mijn naam is Legio; want wij zijn velen.  

 

 

-

10


 

  En hij bad Hem zeer, dat Hij hen buiten het land niet wegzond.  

 

 

-

11


 

  En aldaar aan de bergen was een grote kudde zwijnen, weidende.  

 

 

-

12


 

  En al de duivelen baden Hem, zeggende: Zend ons in die zwijnen, opdat wij in dezelve mogen varen.  

 

 

-

13


 

  En Jezus liet het hun terstond toe. En de onreine geesten, uitgevaren zijnde, voeren in de zwijnen; en de kudde stortte van de steilte af in de zee (daar waren ernu omtrent twee duizend), en versmoorden in de zee.  

 

 

-

14


 

  En die de zwijnen weidden zijn gevlucht, en boodschapten zulks in de stad en op het land. En zij gingen uit, om te zien, wat het was, dat er geschied was.  

 

 

-

15


 

  En zij kwamen tot Jezus, en zagen den bezetene zittende, en gekleed, en wel bij zijn verstand, namelijk die het legioen gehad had, en zij werden bevreesd.  

 

 

-

16


 

  En die het gezien hadden, vertelden hun, wat den bezetene geschied was, en ook van de zwijnen.  

 

 

-

17


 

  En zij begonnen Hem te bidden, dat Hij van hun landpalen wegging.  

 

 

-

18


 

  En als Hij in het schip ging, bad Hem degene, die bezeten was geweest, dat hij met Hem mocht zijn.  

 

 

-

19


 

  Doch Jezus liet hem dat niet toe, maar zeide tot hem: Ga heen naar uw huis tot de uwen, en boodschap hun, wat grote dingen u de Heere gedaan heeft, en hoeHij Zich uwer ontfermd heeft.  

 

 

-

20


 

  En hij ging heen, en begon te verkondigen in het land van Dekapolis, wat grote dingen hem Jezus gedaan had; en zij verwonderden zich allen.  

 

 

-

21


 

  En als Jezus wederom in het schip overgevaren was aan de andere zijde, vergaderde een grote schare bij Hem; en Hij was bij de zee.  

 

 

-

22


 

  En ziet, er kwam een van de oversten der synagoge, met name Jairus; en Hem ziende, viel hij aan Zijn voeten,  

 

 

-

23


 

  En bad Hem zeer, zeggende: Mijn dochtertje is in haar uiterste; ik bid U, dat Gij komt en de handen op haar legt, opdat zij behouden worde, en zij zal leven.  

 

 

-

24


 

  En Hij ging met hem; en een grote schare volgde Hem, en zij verdrongen Hem.  

 

 

-

25


 

  En een zekere vrouw, die twaalf jaren den vloed des bloeds gehad had,  

 

 

-

26


 

  En veel geleden had van vele medicijnmeesters, en al het hare daaraan ten koste gelegd en geen baat gevonden had, maar met welke het veeleer ergergeworden was;  

 

 

-

27


 

  Deze van Jezus horende, kwam onder de schare van achteren, en raakte Zijn kleed aan.  

 

 

-

28


 

  Want zij zeide: Indien ik maar Zijn klederen mag aanraken, zal ik gezond worden.  

 

 

-

29


 

  En terstond is de fontein haars bloeds opgedroogd, en zij gevoelde aan haar lichaam, dat zij van die kwaal genezen was.  

 

 

-

30


 

  En terstond Jezus, bekennende in Zichzelven de kracht, die van Hem uitgegaan was, keerde Zich om in de schare, en zeide: Wie heeft Mijn klederenaangeraakt?  

 

 

-

31


 

  En Zijn discipelen zeiden tot Hem: Gij ziet, dat de schare U verdringt, en zegt Gij: Wie heeft Mij aangeraakt?  

 

 

-

32


 

  En Hij zag rondom om haar te zien, die dat gedaan had.  

 

 

-

33


 

  En de vrouw, vrezende en bevende, wetende, wat aan haar geschied was, kwam en viel voor Hem neder, en zeide Hem al de waarheid.  

 

 

-

34


 

  En Hij zeide tot haar: Dochter, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede, en zijt genezen van deze uw kwaal.  

 

 

-

35


 

  Terwijl Hij nog sprak, kwamen enigen van het huis des oversten der synagoge, zeggende: Uw dochter is gestorven; wat zijt gij den Meester nog moeilijk?  

 

 

-

36


 

  En Jezus, terstond gehoord hebbende het woord, dat er gesproken werd, zeide tot den overste der synagoge: Vrees niet; geloof alleenlijk.  

 

 

-

37


 

  En Hij liet niemand toe Hem te volgen, dan Petrus, en Jakobus, en Johannes, den broeder van Jakobus;  

 

 

-

38


 

  En kwam in het huis des oversten der synagoge; en zag de beroerte en degenen, die zeer weenden en huilden.  

 

 

-

39


 

  En ingegaan zijnde, zeide Hij tot hen: Wat maakt gij beroerte, en wat weent gij? Het kind is niet gestorven, maar het slaapt.  

 

 

-

40


 

  En zij belachten Hem; maar Hij, als Hij hen allen had uitgedreven, nam bij Zich den vader en de moeder des kinds, en degenen die met Hem waren, en gingbinnen, waar het kind lag.  

 

 

-

41


 

  En Hij vatte de hand des kinds, en zeide tot haar: Talitha kumi! hetwelk is, zijnde overgezet: Gij dochtertje (Ik zeg u), sta op.  

 

 

-

42


 

  En terstond stond het dochtertje op, en wandelde; want het was twaalf jaren oud; en zij ontzetten zich met grote ontzetting.  

 

 

-

43


 

  En Hij gebood hun zeer, dat niemand datzelve zou weten; en zeide, dat men haar zou te eten geven.   

 

 

-

Markus 6

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: