Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Jeremia 29

Jeremia

Index

Hoofdstuk 30

1


 

  Het woord, dat tot Jeremia geschied is van den HEERE, zeggende:  

 

 

-

2


 

  Zo spreekt de HEERE, de God Israels, zeggende: Schrijf u al de woorden, die Ik tot u gesproken heb, in een boek.  

 

 

-

3


 

  Want zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik de gevangenis van Mijn volk, Israel en Juda, wenden zal, zegt de HEERE; en Ik zal hen wederbrengen in het land, dat Ik hunvaderen gegeven heb, en zij zullen het erfelijk bezitten.  

 

 

-

4


 

  En dit zijn de woorden, die de HEERE gesproken heeft van Israel en van Juda.  

 

 

-

5


 

  Want zo zegt de HEERE: Wij horen een stem der verschrikking; er is vrees en geen vrede.  

 

 

-

6


 

  Vraagt toch en ziet, of een manspersoon baart? Waarom zie Ik dan eens iegelijken mans handen op zijn lenden, als van een barende vrouw, en alle aangezichten veranderd inbleekheid?  

 

 

-

7


 

  O wee! want die dag is zo groot, dat zijns gelijke niet geweest is; en het is een tijd van benauwdheid voor Jakob; nog zal hij daaruit verlost worden.  

 

 

-

8


 

  Want het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE der heirscharen, dat Ik zijn juk van uw hals verbreken, en uw banden verscheuren zal; en vreemden zullen zich nietmeer van hem doen dienen.  

 

 

-

9


 

  Maar zij zullen dienen den HEERE, hun God, en hun koning David, dien Ik hun verwekken zal.  

 

 

-

10


 

  Gij dan, vrees niet, o Mijn knecht Jakob! spreekt de HEERE, ontzet u niet, Israel! want zie, Ik zal u uit verre landen verlossen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakobzal wederkomen, en stil en gerust zijn, en er zal niemand zijn, die hem verschrikke.  

 

 

-

11


 

  Want Ik ben met u, spreekt de HEERE, om u te verlossen; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen, waarhenen Ik u verstrooid heb; maar met u zal Ik geenvoleinding maken; maar Ik zal u kastijden met mate, en u niet gans onschuldig houden.  

 

 

-

12


 

  Want zo zegt de HEERE: Uw breuk is dodelijk, uw plage is smartelijk.  

 

 

-

13


 

  Er is niemand, die uw zaak oordeelt, aangaande het gezwel; gij hebt geen heelpleisters.  

 

 

-

14


 

  Al uw liefhebbers hebben u vergeten, zij vragen niet naar u; want Ik heb u geslagen met eens vijands plage, met de kastijding eens wreden; om de grootheid uwerongerechtigheid, omdat uw zonden machtig veel zijn.  

 

 

-

15


 

  Wat krijt gij over uw breuk, dat uw smart dodelijk is? Om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uw zonden machtig veel zijn, heb Ik u deze dingen gedaan.  

 

 

-

16


 

  Daarom, allen, die u opeten, zullen opgegeten worden, en al uw wederpartijders, zij allen zullen gaan in gevangenis; en die u beroven, zullen ter beroving zijn, en allen, die uplunderen, zal Ik ter plundering overgeven.  

 

 

-

17


 

  Want Ik zal u de gezondheid doen rijzen, en u van uw plagen genezen, spreekt de HEERE; omdat zij u noemen: De verdrevene. Het is Sion, zeggen zij; niemand vraagt naar haar.  

 

 

-

18


 

  Zo zegt de HEERE: Ziet, Ik zal de gevangenis der tenten Jakobs wenden, en Mij over hun woningen ontfermen; en de stad zal herbouwd worden op haar hoop, en het paleis zalliggen naar zijn wijze.  

 

 

-

19


 

  En van hen zal dankzegging uitgaan, en een stem der spelenden; en Ik zal hen vermeerderen, en zij zullen niet verminderd worden, en Ik zal hen verheerlijken, en zij zullen nietgering worden.  

 

 

-

20


 

  En zijn zonen zullen zijn als eertijds, en zijn gemeente zal voor Mijn aangezicht bevestigd worden; en Ik zal bezoeking doen over al zijn onderdrukkers.  

 

 

-

21


 

  En zijn Heerlijke zal uit hem zijn, en zijn Heerser uit het midden van hem voortkomen; en Ik zal hem doen naderen, en hij zal tot Mij genaken; want wie is hij, die met zijn hart borgworde, om tot Mij te genaken? spreekt de HEERE.  

 

 

-

22


 

  En gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn.  

 

 

-

23


 

  Ziet, een onweder des HEEREN, een grimmigheid is uitgegaan, een aanhoudend onweder; het zal blijven op het hoofd der goddelozen.  

 

 

-

24


 

  De hittigheid van des HEEREN toorn zal zich niet afwenden, totdat Hij gedaan, en totdat Hij daargesteld zal hebben de gedachten Zijns harten; in het laatste der dagen zult gijdaarop letten.   

 

 

-

Jeremia 31

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: