Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

1 Samuël 7

1 Samuël

Index

Hoofdstuk 8

1


 

  Het geschiedde nu, toen Samuel oud geworden was, zo stelde hij zijn zonen tot richters over Israel.  

 

 

-

2


 

  De naam van zijn eerstgeborenen zoon nu was Joel, en de naam van zijn tweeden was Abia; zij waren richters te Ber-seba.  

 

 

-

3


 

  Doch zijn zonen wandelden niet in zijn wegen; maar zij neigden zich tot de gierigheid, en namen geschenken, en bogen het recht.  

 

 

-

4


 

  Toen vergaderden zich alle oudsten van Israel, en zij kwamen tot Samuel te Rama;  

 

 

-

5


 

  En zij zeiden tot hem: Zie, gij zijt oud geworden, en uw zonen wandelen niet in uw wegen; zo zet nu een koning over ons, om ons te richten, gelijk al de volkenhebben.  

 

 

-

6


 

  Maar dit woord was kwaad in de ogen van Samuel, als zij zeiden: Geef ons een koning, om ons te richten. En Samuel bad den HEERE aan.  

 

 

-

7


 

  Doch de HEERE zeide tot Samuel: Hoor naar de stem des volks in alles, wat zij tot u zeggen zullen; want zij hebben u niet verworpen, maar zij hebben Mijverworpen, dat Ik geen Koning over hen zal zijn.  

 

 

-

8


 

  Naar de werken, die zij gedaan hebben, van dien dag af, toen Ik hen uit Egypte geleid heb, tot op dezen dag toe, en hebben Mij verlaten en andere godengediend; alzo doen zij u ook.  

 

 

-

9


 

  Hoor dan nu naar hun stem; doch als gij hen op het hoogste zult betuigd hebben, zo zult gij hen te kennen geven de wijze des konings, die over hen regeren zal.  

 

 

-

10


 

  Samuel nu zeide al de woorden des HEEREN het volk aan, hetwelk een koning van hem begeerde.  

 

 

-

11


 

  En zeide: Dit zal des konings wijze zijn, die over u regeren zal: hij zal uw zonen nemen, dat hij hen zich stelle tot zijn wagen, en tot zijn ruiteren, dat zij voor zijnwagen henen lopen;  

 

 

-

12


 

  En dat hij hen zich stelle tot oversten der duizenden, en tot oversten der vijftigen; en dat zij zijn akker ploegen, en dat zij zijn oogst oogsten, en dat zij zijnkrijgswapenen maken, mitsgaders zijn wapentuig.  

 

 

-

13


 

  En uw dochteren zal hij nemen tot apothekeressen, en tot keukenmaagden, en tot baksters.  

 

 

-

14


 

  En uw akkers, en uw wijngaarden, en uw olijfgaarden, die de beste zijn, zal hij nemen, en zal ze aan zijn knechten geven.  

 

 

-

15


 

  En uw zaad, en uw wijngaarden zal hij vertienen, en hij zal ze aan zijn hovelingen, en aan zijn knechten geven.  

 

 

-

16


 

  En hij zal uw knechten, en uw dienstmaagden, en uw beste jongelingen, en uw ezelen nemen, en hij zal zijn werk daarmede doen.  

 

 

-

17


 

  Hij zal uw kudden vertienen; en gij zult hem tot knechten zijn.  

 

 

-

18


 

  Gij zult wel te dien dage roepen, vanwege uw koning, dien gij u zult verkoren hebben, maar de HEERE zal u te dien dage niet verhoren.  

 

 

-

19


 

  Doch het volk weigerde Samuels stem te horen; en zij zeiden: Neen, maar er zal een koning over ons zijn.  

 

 

-

20


 

  En wij zullen ook zijn gelijk al de volken; en onze koning zal ons richten, en hij zal voor onze aangezichten uitgaan, en hij zal onze krijgen voeren.  

 

 

-

21


 

  Als Samuel al de woorden des volks gehoord had, zo sprak hij dezelve voor de oren des HEEREN.  

 

 

-

22


 

  De HEERE nu zeide tot Samuel: Hoor naar hun stem, en stel hun een koning. Toen zeide Samuel tot de mannen van Israel: Gaat heen, een iegelijk naar zijnstad.   

 

 

-

1 Samuël 9

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: