Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Genesis 29

Genesis

Index

Hoofdstuk 30

1


 

  Als nu Rachel zag, dat zij Jakob niet baarde, zo benijdde Rachel haar zuster; enzij zeide tot Jakob: Geef mij kinderen! of indien niet, zo ben ik dood.  

 

 

-

2


 

  Toen ontstak Jakobs toorn tegen Rachel, en hij zeide: Ben ik dan in plaats vanGod, Die de vrucht des buiks van u geweerd heeft?  

 

 

-

3


 

  En zij zeide: Zie, daar is mijn dienstmaagd Bilha, ga tot haar in; dat zij op mijnknieen bare, en ik ook uit haar gebouwd worde.  

 

 

-

4


 

  Zo gaf zij hem haar dienstmaagd Bilha tot een vrouw; en Jakob ging tot haar in.  

 

 

-

5


 

  En Bilha werd zwanger, en baarde Jakob een zoon.  

 

 

-

6


 

  Toen zeide Rachel: God heeft mij gericht, en ook mijn stem verhoord, en heeft mijeen zoon gegeven; daarom noemde zij zijn naam Dan.  

 

 

-

7


 

  En Bilha, Rachels dienstmaagd, werd wederom bevrucht, en baarde Jakob dentweeden zoon.  

 

 

-

8


 

  Toen zeide Rachel: Ik heb worstelingen Gods met mijn zuster geworsteld; ookheb ik de overhand gehad; en zij noemde zijn naam Nafthali.  

 

 

-

9


 

  Toen nu Lea zag, dat zij ophield van baren, nam zij ook haar dienstmaagd Zilpa,en gaf die aan Jakob tot een vrouw.  

 

 

-

10


 

  En Zilpa, Lea's dienstmaagd, baarde Jakob een zoon.  

 

 

-

11


 

  Toen zeide Lea: Er komt een hoop! en zij noemde zijn naam Gad.  

 

 

-

12


 

  Daarna baarde Zilpa, Lea's dienstmaagd, Jakob een tweeden zoon.  

 

 

-

13


 

  Toen zeide Lea: Tot mijn geluk! want de dochters zullen mij gelukkig achten; enzij noemde zijn naam Aser.  

 

 

-

14


 

  En Ruben ging in de dagen van de tarweoogst, en hij vond Dudaim in het veld, enhij bracht die tot zijn moeder Lea. Toen zeide Rachel tot Lea: Geef mij toch vanuws zoons Dudaim.  

 

 

-

15


 

  En zij zeide tot haar: Is het weinig, dat gij mijn man genomen hebt, dat gij ookmijns zoons Dudaim nemen zult? Toen zeide Rachel: Daarom zal hij dezen nachtvoor uws zoons Dudaim bij u liggen.  

 

 

-

16


 

  Als nu Jakob des avonds uit het veld kwam, ging Lea uit hem tegemoet, en zeide:Gij zult tot mij inkomen; want ik heb u om loon zekerlijk gehuurd voor mijnszoons Dudaim; en hij lag dien nacht bij haar.  

 

 

-

17


 

  En God verhoorde Lea; en zij werd bevrucht, en baarde Jakob den vijfden zoon.  

 

 

-

18


 

  Toen zeide Lea: God heeft mijn loon gegeven, nadat ik mijn dienstmaagd aan mijnman gegeven heb; en zij noemde zijn naam Issaschar.  

 

 

-

19


 

  En Lea werd wederom bevrucht, en zij baarde Jakob den zesden zoon.  

 

 

-

20


 

  En Lea zeide: God heeft mij, mij heeft Hij begiftigd met een goede gift; ditmaal zalmijn man mij bijwonen; want ik heb hem zes zonen gebaard; en zij noemde zijnnaam Zebulon.  

 

 

-

21


 

  En zij baarde daarna een dochter; en zij noemde haar naam Dina.  

 

 

-

22


 

  God dacht ook aan Rachel; en God verhoorde haar, en opende haarbaarmoeder.  

 

 

-

23


 

  En zij werd bevrucht, en baarde een zoon; en zij zeide: God heeft mijn smaadheidweggenomen!  

 

 

-

24


 

  En zij noemde zijn naam Jozef, zeggende: De HEERE voege mij een anderenzoon daartoe.  

 

 

-

25


 

  En het geschiedde, Als Rachel Jozef gebaard had, dat Jakob tot Laban zeide:Laat mij vertrekken, dat ik ga tot mijn plaats, en naar mijn land.  

 

 

-

26


 

  Geef mijn vrouwen, en mijn kinderen, om welke ik u gediend heb, dat ik vertrek;want gij weet mijn dienst, die ik u gediend heb.  

 

 

-

27


 

  Toen zeide Laban tot hem: Zo ik nu genade gevonden heb in uw ogen; ik hebwaargenomen, dat de HEERE mij om uwentwil gezegend heeft.  

 

 

-

28


 

  Hij zeide dan: Noem mij uitdrukkelijk uw loon, dat ik geven zal.  

 

 

-

29


 

  Toen zeide hij tot hem: Gij weet, hoe ik u gediend heb, en hoe uw vee bij mijgeweest is.  

 

 

-

30


 

  Want het weinige, dat gij voor mij gehad hebt, dat is tot een menigte uitgebroken;en de HEERE heeft u gezegend bij mijn voet; nu dan, wanneer zal ik ook werkenvoor mijn huis?  

 

 

-

31


 

  En hij zeide: Wat zal ik u geven? Toen zeide Jakob: Gij zult mij niet met al geven,indien gij mij deze zaak doen zult; ik zal wederom uw kudden weiden, enbewaren.  

 

 

-

32


 

  Ik zal heden door uw ganse kudde gaan, daarvan afzonderende al hetgespikkelde en geplekte vee, en al het bruine vee onder de lammeren, en hetgeplekte en gespikkelde onder de geiten; en zulks zal mijn loon zijn.  

 

 

-

33


 

  Zo zal mijn gerechtigheid op den dag van morgen met mij getuigen, als gij komenzult over mijn loon, voor uw aangezicht; al wat niet gespikkeld en geplekt is onderde geiten en bruin onder de lammeren, dat zij bij mij gestolen.  

 

 

-

34


 

  Toen zeide Laban: Zie, och ja, het zij naar uw woord!  

 

 

-

35


 

  En hij zonderde af ten zelfden dage de gesprenkelde en geplekte bokken en al degespikkelde en geplekte geiten, al waar wit aan was, en al het bruine onder delammeren; en hij gaf dezelve in de hand zijner zonen.  

 

 

-

36


 

  En hij stelde een weg van drie dagen tussen hem, en tussen Jakob; en Jakobweidde de overige kudde van Laban.  

 

 

-

37


 

  Toen nam zich Jakob roeden van groen populierenhout, en van hazelaar, en vankastanjen; en hij schilde daarin witte strepen, ontblotende het wit, hetwelk aan dieroeden was.  

 

 

-

38


 

  En hij legde deze roeden, die hij geschild had, in de goten, en in de drinkbakkenvan het water, waar de kudde kwam drinken, tegenover de kudde; en zij werdenverhit, als zij kwamen om te drinken.  

 

 

-

39


 

  Als dan de kudde verhit werd bij de roeden, zo lammerde de kuddegesprenkelde, gespikkelde, en geplekte.  

 

 

-

40


 

  Toen scheidde Jakob de lammeren, en hij wendde het gezicht der kudde op hetgesprenkelde, en al het bruine onder Labans kudde; en hij stelde zijn kuddenalleen, en hij zette ze niet bij de kudde van Laban.  

 

 

-

41


 

  En het geschiedde, telkens als de kudde der vroegelingen verhit werd, zo steldeJakob de roeden voor de ogen der kudde in de goten, opdat zij hittig werden bijde roeden.  

 

 

-

42


 

  Maar als de kudde spade hittig werd, zo stelde hij ze niet, zodat de spadelingenLaban, en de vroegelingen Jakob toekwamen.  

 

 

-

43


 

  En die man brak gans zeer uit in menigte, en hij had vele kudden, endienstmaagden, en dienstknechten, en kemelen, en ezelen.   

 

 

-

Genesis 31

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: